e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kandelaar op het altaar kaarsenluchter: de keëtse-luchtere (Nieuwenhagen), kèëtselŭgtere (Nieuwenhagen) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kans kans: kans (Nieuwenhagen) De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] III-3-2
kantongerecht gerecht: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  gərèg (Nieuwenhagen), kantongerecht: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  kàntŏngərèg (Nieuwenhagen) het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)] III-3-1
kantoor kantoor: kantūr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Willem-Sophia]) Hoofdkantoor. De informant van Q 202 vermeldt dat het hoofdkantoor van de Oranje-Nassaumijnen ook "aquarium" werd genoemd vanwege de glazen wanden. De zegspersoon van Q 7 verstaat onder "de bureaus" het hele administratieve complex. [N 95, 25] II-5
kanunnik kanunnik (<lat.): kannŭnnik (Nieuwenhagen), kanunnik (Nieuwenhagen) Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)] III-3-3
kap kap: kap (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]  , ... [Laura, Julia] ), plat: plat (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Algemene benaming voor de houten of metalen balk die als bovenste deel van de ondersteuning tegen het dak geplaatst wordt en die dus rechtstreeks de druk van het dakgesteente draagt. Uit de opgaven blijkt dat men in een aantal plaatsen verschillende benamingen kent voor de houten en de ijzeren kap. Zo merkt de invuller uit K 361 op dat men in de mijn van Zolder een houten kap een "beel" en een ijzeren een "beeltje" noemt. Op de Domaniale mijn gebruikte men volgens een respondent uit Q 121c daar respektievelijk de woorden "plat" en "kap" voor en een zegsman uit Q 113 voegt daar nog aan toe dat het "plat" op de mijn Emma in de pijler werd toegepast. Op de mijn Maurits maakte men volgens de invuller uit Q 21 een onderscheid tussen een "kap" en een "kapje". De eerstgenoemde term was van toepassing op een kap die in het steenwerk werd gebruikt, de tweede op een kap die het dak van een pijler droeg. Het woordtype "houtbeel" uit L 417 is een verzamelterm voor de "ronde beel", een houten balk met een lengte van 3 meter, en de "platte beel", een verticaal houten steunelement van 2.20 meter lang. De opgaven "kophout" en "rondhout" worden in de betekenis kap in tegenstelling tot "beel" in de Belgische mijnen slechts zelden gebruikt. Het woordtype "pallisade" was volgens Loontjens (pag. 36) op de Domaniale mijn van toepassing op een houten knuppel die als kap dienst deed. [N 95, 302; N 95, 307; N 95, 308; N 95, 337; monogr.; Vwo 87; Vwo 101; Vwo 406; Vwo 449; Vwo 667] || Een aan de bovenzijde gesloten mof die wordt gebruikt om een buis af te sluiten. De kap wordt op het uiteinde van de buis geschroefd. Zie ook afb. 269 en het lemma ɛplugɛ.' [N 64, 118d] II-11, II-5
kap van een lange schoudermantel kap: kap (Nieuwenhagen) kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)] III-1-3
kapelaan kapelaan: inne kaplaoën (Nieuwenhagen), inne kaploan (Nieuwenhagen) Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapelletje heiligenhuisje: hilligehŭŭske (Nieuwenhagen), kapelletje: ee kapelke (Nieuwenhagen), kapèlke (Nieuwenhagen) Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kapmantel kapmantel: kapmantel (Nieuwenhagen) schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)] III-1-3