24333 |
karper |
karper:
WBD/WLD
kàrpər (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)]
III-4-2
|
27575 |
kassier |
betaalmeester:
bǝtālmēstǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Ambtenaar die het loon uitbetaalde. Volgens de informant van Q 15 waren drie à vier beambten van de loonadministratie bezig de mijnwerkers in groepen uit te betalen. [N 95, 981]
II-5
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
paramentenkast:
de paramente-kas (Q117p Nieuwenhagen)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19826 |
kat |
kat:
WBD/WLD
kàt (Q117p Nieuwenhagen),
kàts (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
ing kathedraal (Q117p Nieuwenhagen),
kattədrāāl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24179 |
kauw |
dool:
daol (Q117p Nieuwenhagen)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
fijnmalen:
fīēn maale (Q117p Nieuwenhagen),
kauwen:
kujje (Q117p Nieuwenhagen),
knauwelen:
knauwele (Q117p Nieuwenhagen)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kàsuifel (Q117p Nieuwenhagen),
t kazuifel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17628 |
keel, strot |
gorgel:
gōrgĕl (Q117p Nieuwenhagen),
keel:
kêl (Q117p Nieuwenhagen),
kɛ.əl (Q117p Nieuwenhagen),
strot:
štroat (Q117p Nieuwenhagen),
strots:
stroats (Q117p Nieuwenhagen)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keel:
keal (Q117p Nieuwenhagen),
kéél (Q117p Nieuwenhagen)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|