e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karper karper: WBD/WLD  kàrpər (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] III-4-2
kassier betaalmeester: bǝtālmēstǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Ambtenaar die het loon uitbetaalde. Volgens de informant van Q 15 waren drie à vier beambten van de loonadministratie bezig de mijnwerkers in groepen uit te betalen. [N 95, 981] II-5
kast voor liturgische gewaden paramentenkast: de paramente-kas (Nieuwenhagen) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kat kat: WBD/WLD  kàt (Nieuwenhagen), kàts (Nieuwenhagen) Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] III-2-1
kathedraal kathedraal: ing kathedraal (Nieuwenhagen), kattədrāāl (Nieuwenhagen) Een kathedraal. [N 96A (1989)] III-3-3
kauw dool: daol (Nieuwenhagen) kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] III-4-1
kauwen fijnmalen: fīēn maale (Nieuwenhagen), kauwen: kujje (Nieuwenhagen), knauwelen: knauwele (Nieuwenhagen) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
kazuifel kazuifel: kàsuifel (Nieuwenhagen), t kazuifel (Nieuwenhagen) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot gorgel: gōrgĕl (Nieuwenhagen), keel: kêl (Nieuwenhagen), kɛ.əl (Nieuwenhagen), strot: štroat (Nieuwenhagen), strots: stroats (Nieuwenhagen) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND] III-1-1
keelgat keel: keal (Nieuwenhagen), kéél (Nieuwenhagen) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1