e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kussensloop overtreksel: y(3)̄əvərtreͅksəl (Nieuwenhagen), sloop: sjlōōp (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || kussensloop [Roukens 14 (1937)] III-2-1
kwaad weglopen kwaad vortlopen: kaoët wŏĕtlōōpə (Nieuwenhagen) kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Nieuwenhagen), kwoal (Nieuwenhagen) kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwajongen (kaartspel) kwajongen: kōͅəjoŋə (Nieuwenhagen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
kwajongensstreek spa (du.): Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  spàs (Nieuwenhagen) min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)] III-3-1
kwaken kwaken: WBD/WLD  kwāākə (Nieuwenhagen) Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] III-4-2
kwakzalver charlatan (fr.): sjàrlàtán (Nieuwenhagen) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2
kwart cent in het spel viertel: vīədəl (Nieuwenhagen) Een kwart cent in het spel [partje, fieleke]. [N 88 (1982)] III-3-2
kwart el, maat van 17 cm vierdel: viēëdəl (Nieuwenhagen) de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)] III-4-4
kwartel kwartel: kwattel (Nieuwenhagen) kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)] III-4-1