21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartje (Q117p Nieuwenhagen)
|
kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
tröskəs (Q117p Nieuwenhagen)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
puimen:
pø̄i̯mǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwééëlə (Q117p Nieuwenhagen),
plagen:
plaogə (Q117p Nieuwenhagen)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
kwellen, het ~:
⁄t kwééëlə (Q117p Nieuwenhagen),
kwellerij:
də kwééëlerĕĕj (Q117p Nieuwenhagen),
plaag:
də plaog (Q117p Nieuwenhagen)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
ing kwieëzel (Q117p Nieuwenhagen),
inne kwīēëzel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwīēëzelègtig (Q117p Nieuwenhagen),
kwezelig:
kwieëzelig (Q117p Nieuwenhagen),
kwīēëzelig (Q117p Nieuwenhagen)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zēēvər (Q117p Nieuwenhagen)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
gekke slag:
innə gèkkə sjlāāg (Q117p Nieuwenhagen),
slag:
sjlāāg (Q117p Nieuwenhagen)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
WBD/WLD
kwispələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|