e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lastig kind lastig kind: lèstig kink (Nieuwenhagen), nest: nès (Nieuwenhagen), vervelend kind: vərvééëlənt kink (Nieuwenhagen) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn de vot uithangen: inne də vŏt ōēthaangə (Nieuwenhagen), vervelen: vərvééële (Nieuwenhagen) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen hinderen: hīngərə (Nieuwenhagen), plagen: plaogə (Nieuwenhagen), storen: sjtūūrə (Nieuwenhagen) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1
laten wijden de velden laten zegenen: de vèèlder loate zééëne (Nieuwenhagen), een auto laten inzegenen: inne auto lotte i-zeëne (Nieuwenhagen), een huis laten inzegenen: e hoehs lotte i-zeëne (Nieuwenhagen), het veld laten inzegenen: t veld lotte i-zeëne (Nieuwenhagen), het veld laten zegenen: t vèèlt loate zééëne (Nieuwenhagen), inzegenen: izééëne (Nieuwenhagen, ... ), laten wijden: loate wīēje (Nieuwenhagen, ... ), laten zegenen: inne roeëzekrans lotte zeëne (Nieuwenhagen), loate zééëne (Nieuwenhagen, ... ), zegenen: zeëne (Nieuwenhagen) Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
lauw weer lauw (weer): lauw (Nieuwenhagen) warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
lawaai maken herrie maken: hérriĕ māākə (Nieuwenhagen), leven maken: lééëvə māākə (Nieuwenhagen), radouw maken: ràdōūw māākə (Nieuwenhagen), spektakel maken: sjpéktāākəl māākə (Nieuwenhagen) lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)] III-4-4
lawaai, herrie herrie: hérriĕ (Nieuwenhagen), leven: lééëvə (Nieuwenhagen), radouw: ràdōūw (Nieuwenhagen), spektakel: sjpéktāākəl (Nieuwenhagen) een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] III-4-4
lederen pantoffel pantoffel: pantoefels (Nieuwenhagen) pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
leefnet leefnet: lēͅfneͅt (Nieuwenhagen) Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeg, gezegd van een noot leeg: WBD/WLD  lāēëg (Nieuwenhagen, ... ), lēēg (Nieuwenhagen), lēēg}* (Nieuwenhagen) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3