19031 |
lastig kind |
lastig kind:
lèstig kink (Q117p Nieuwenhagen),
nest:
nès (Q117p Nieuwenhagen),
vervelend kind:
vərvééëlənt kink (Q117p Nieuwenhagen)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
de vot uithangen:
inne də vŏt ōēthaangə (Q117p Nieuwenhagen),
vervelen:
vərvééële (Q117p Nieuwenhagen)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hīngərə (Q117p Nieuwenhagen),
plagen:
plaogə (Q117p Nieuwenhagen),
storen:
sjtūūrə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23752 |
laten wijden |
de velden laten zegenen:
de vèèlder loate zééëne (Q117p Nieuwenhagen),
een auto laten inzegenen:
inne auto lotte i-zeëne (Q117p Nieuwenhagen),
een huis laten inzegenen:
e hoehs lotte i-zeëne (Q117p Nieuwenhagen),
het veld laten inzegenen:
t veld lotte i-zeëne (Q117p Nieuwenhagen),
het veld laten zegenen:
t vèèlt loate zééëne (Q117p Nieuwenhagen),
inzegenen:
izééëne (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
laten wijden:
loate wīēje (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
laten zegenen:
inne roeëzekrans lotte zeëne (Q117p Nieuwenhagen),
loate zééëne (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
zegenen:
zeëne (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
lauw (weer):
lauw (Q117p Nieuwenhagen)
|
warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
herrie maken:
hérriĕ māākə (Q117p Nieuwenhagen),
leven maken:
lééëvə māākə (Q117p Nieuwenhagen),
radouw maken:
ràdōūw māākə (Q117p Nieuwenhagen),
spektakel maken:
sjpéktāākəl māākə (Q117p Nieuwenhagen)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
herrie:
hérriĕ (Q117p Nieuwenhagen),
leven:
lééëvə (Q117p Nieuwenhagen),
radouw:
ràdōūw (Q117p Nieuwenhagen),
spektakel:
sjpéktāākəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
pantoffel:
pantoefels (Q117p Nieuwenhagen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
lēͅfneͅt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
WBD/WLD
lāēëg (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
lēēg (Q117p Nieuwenhagen),
lēēg}* (Q117p Nieuwenhagen)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|