24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leëg (Q117p Nieuwenhagen),
lèeg (Q117p Nieuwenhagen),
lééëg (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
verlaten (ruimte):
vərlaoëtə (Q117p Nieuwenhagen)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
durch (du.) de wol geverfd:
durg də wòl gəvèrft (Q117p Nieuwenhagen),
durch-trapt (< du.):
durgtràpt (Q117p Nieuwenhagen),
laag:
lééëg (Q117p Nieuwenhagen)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerling:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
lieërling (Q117p Nieuwenhagen)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27705 |
leesband |
leesband:
lēǝsbant (Q117p Nieuwenhagen
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
27706 |
leesjongen |
leesjong:
lę̄sjoŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
sxǫt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
28291 |
lege wagen |
lege wagen:
lę̄ǝgǝ wān (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęknęs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
ing lei, de lei-je (Q117p Nieuwenhagen),
lèj (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30465 |
leidekker |
leiendekker:
lęjǝdękǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.]
II-9
|