18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasse (Q117p Nieuwenhagen)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19125 |
leugen |
leugen:
luuëgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
et lééve (Q117p Nieuwenhagen)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
loever (Q117p Nieuwenhagen),
lééver (Q117p Nieuwenhagen)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20514 |
leverworst |
leverpastete:
lēēverpesteet (Q117p Nieuwenhagen),
leverworst:
lēēverwōēësj (Q117p Nieuwenhagen),
lèverwoesj (Q117p Nieuwenhagen),
lééverwóésj (Q117p Nieuwenhagen)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17540 |
lichaam |
lijf:
et liéf (Q117p Nieuwenhagen)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
kracht:
krach (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
macht:
mach (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
water:
water (Q117p Nieuwenhagen),
water tusse de kneuk (Q117p Nieuwenhagen)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25239 |
lichte nevel |
nevel:
niavel (Q117p Nieuwenhagen)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
gauw getreden:
gauw gətraonə (Q117p Nieuwenhagen)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|