e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
locomotiefloods machineloods: mašinǝlōts (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.] II-5
loeren loeren: loere (Nieuwenhagen, ... ) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: t lof (Nieuwenhagen), t lòf (Nieuwenhagen), accemt op eerstvolgende klinkerteken  l^oͅf (Nieuwenhagen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie lof met processie (<lat.): lof mit processie (Nieuwenhagen) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
loketlood loketlood: lokɛtlū.t (Nieuwenhagen), slabbenlood: šlabǝlū.t (Nieuwenhagen) Het dunne lood dat men gebruikt voor het vervaardigen van loketten. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157b] II-9
loketten loketten: lokɛtǝ (Nieuwenhagen) Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b] II-9
long long: long (Nieuwenhagen), lông (Nieuwenhagen) long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1
lood lood: lū.t (Nieuwenhagen) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood, maat van 10 gram lood: lōēët (Nieuwenhagen) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodgieter pompenmaker: pompǝmē̜kǝr (Nieuwenhagen), sanitair-installateur: sanitē̜r-enštalǝtø̜r (Nieuwenhagen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11