id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17838 | middagdutje | middagdutje: middigdutjə (Nieuwenhagen) | Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17839 | middagdutje doen | ungeren (ww.): ə sjtuntjə ungərə (Nieuwenhagen) | middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20573 | middagmaal | middag, de -: middaag (Nieuwenhagen), middageten: middigaete (Nieuwenhagen) | maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middagmaal [ZND 18G (1935)] III-2-3 |
22478 | middelste kegel | koning: ky(3)̄əneŋ (Nieuwenhagen) | De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
17668 | middelvinger | middelvinger: middəlvīngər (Nieuwenhagen), middenvinger: middəvīngər (Nieuwenhagen) | Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)] III-1-1 |
23358 | middenpad | middelgang: dr middelgank (Nieuwenhagen), middengang: middegànk (Nieuwenhagen) | De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
17690 | middenrif | middenrif: middərif (Nieuwenhagen) | Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)] III-1-1 |
23353 | middenschip | middenschip: middesjĭp (Nieuwenhagen), t middesjip (Nieuwenhagen) | De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24352 | mier | aamzeik: aom zeek (Nieuwenhagen), aomzeek (Nieuwenhagen) | mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2 |
24423 | mierenei | aamzeikenei: oamzeke ei (Nieuwenhagen), amezeikeneitje: aomzeeke-eike (Nieuwenhagen) | mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2 |