25124 |
natte sneeuw |
mats:
(= dooiende sneeuw).
matsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ĭng (Q117p Nieuwenhagen),
smal:
sjmāāl (Q117p Nieuwenhagen)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
genau (du.):
gənau (Q117p Nieuwenhagen),
precies:
prəsiĕs (Q117p Nieuwenhagen),
secuur:
səkūūr (Q117p Nieuwenhagen),
van persoon en werk
səkūūr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
nāāvəl (Q117p Nieuwenhagen),
nāvəl (Q117p Nieuwenhagen),
návəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neëf (Q117p Nieuwenhagen),
vetter (du.):
cf. VD D.-N. s.v. "Vetter
fetter (Q117p Nieuwenhagen)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27173 |
neerbraak |
neerbraak:
nērbrāk (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (Q117p Nieuwenhagen),
nîêt (Q117p Nieuwenhagen)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
nūūëgenōōg (Q117p Nieuwenhagen),
nūūëgeōōg (Q117p Nieuwenhagen)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (Q117p Nieuwenhagen)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q117p Nieuwenhagen),
nàk (Q117p Nieuwenhagen)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|