id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34370 | neusring | ring: reŋk (Nieuwenhagen) | Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12 |
17613 | neusvleugel | neusvleugel: naasvlúgĕḷ (Nieuwenhagen), nāsvlūgəl (Nieuwenhagen) | neusvleugel [DC 01 (1931)] III-1-1 |
27826 | nevengesteente verwijderen | nastokken: nǭǝštokǝ (Nieuwenhagen [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)] [Domaniale]) | Het boven en onder de ontgonnen koollaag gelegen nevengesteente in een galerijfront verwijderen. Neven in samenstellingen wordt over het algemeen als een germanisme beschouwd. De Centrale Taalcommissie voor de Techniek (C.T.T.) merkt hierover op (pag. 41): "Ofschoon nieuwe samenstellingen met neven over het algemeen germanistisch aandoen, kunnen zij soms dienen om verschillende betekenissen te onderscheiden (neven, "aangrenzend gesteente" is niet hetzelfde als "bijgesteente")." Volgens de invuller uit Q 33 werd het begrip "stokken" op de mijn Emma gebruikt voor het bijwerken van de vloer (zie ook het lemma Bijwerken). [N 95, 384; N 95, 390; N 95, 927; monogr.] II-5 |
20482 | nicht | nicht: neeg (Nieuwenhagen) | nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
17698 | nier | nier: neer (Nieuwenhagen, ... ) | nier [N 10 (1961)] III-1-1 |
18094 | niersteen | niersteen: nēērsjting (Nieuwenhagen) | Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
34149 | niet bevrucht | mans: mǫs (Nieuwenhagen) | Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18] I-11 |
24716 | niet gedijen | slecht gedijen: WBD/WLD sjlèg gədijjə (Nieuwenhagen), slecht groeien: WBD/WLD sjlèg grujjə (Nieuwenhagen), slecht wassen: WBD/WLD sjlèg wáásə (Nieuwenhagen) | Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)] III-4-3 |
18801 | niet helder van geest | dodentig: döjətig (Nieuwenhagen) | niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20167 | niet zindelijk | niet proper: nit prāōpər (Nieuwenhagen) | onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2 |