18921 |
nietsnut |
niksnut:
nĭĕksnut (Q117p Nieuwenhagen),
onnut:
onnŭt (Q117p Nieuwenhagen),
vuil varken:
vōēël vērrəkə (Q117p Nieuwenhagen),
vuilerik:
vŏĕlərik (Q117p Nieuwenhagen)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
nuijə maon (Q117p Nieuwenhagen),
nujə maon (Q117p Nieuwenhagen)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nuj-joar (Q117p Nieuwenhagen),
nŭjjōār̄ (Q117p Nieuwenhagen)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
gelukzalig nieuwjaar wensen:
gəlŭkzielig nŭjjoar wŭnsjə (Q117p Nieuwenhagen),
nieuwjaar wensen:
nuj-joar wunsje (verrassje) (Q117p Nieuwenhagen)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nuits (Q117p Nieuwenhagen),
nöjts (Q117p Nieuwenhagen)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
neujschierig kieke (Q117p Nieuwenhagen)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige naas:
nöjsjierigə nāās (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
knīptaŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
31677 |
nippel |
dobbele nippel:
dubǝlǝ nepǝl (Q117p Nieuwenhagen),
nippel:
nipǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Metalen mof met aan de buitenzijde schroefdraad. De nippel wordt binnen in buizen gedraaid met als doel deze met elkaar te verbinden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsok, mofɛ. De woordtypen dobbele nippel (Q 117, Q 118) en dobbelnippel (Q 121c) verwijzen naar een nippel waarbij zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde schroefdraad is aangebracht.' [N 64, 119; N 64, 117g; monogr.]
II-11
|