| 23639 |
offergang |
offergang:
dr offergank (Q117p Nieuwenhagen),
òffergank (Q117p Nieuwenhagen)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23409 |
offergeld |
offergeld:
t offergeld (Q117p Nieuwenhagen),
òffergèlt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
moment:
mōōmént (Q117p Nieuwenhagen),
ogenblik:
oogeblik (Q117p Nieuwenhagen),
ogenblikje:
oogenblikschke (Q117p Nieuwenhagen)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 23227 |
oksaal |
koor:
kōēr (Q117p Nieuwenhagen),
oksaal:
oksāāl (Q117p Nieuwenhagen),
oksoal (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 17636 |
oksel |
oksel:
oksel (Q117p Nieuwenhagen),
onder de arm:
oonger gn erm (Q117p Nieuwenhagen)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 20547 |
olie |
olig:
aolig (Q117p Nieuwenhagen)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20701 |
oliebol |
nonnenvot:
nonnevot (Q117p Nieuwenhagen),
poffel:
poefel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] || Poffertje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 17916 |
omarmen |
omspannen:
umsjpánnə (Q117p Nieuwenhagen)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 23455 |
omgang van de toren |
torenomgang:
tōēreŭmgànk (Q117p Nieuwenhagen),
torentrans (<fr.):
tōēretrans (Q117p Nieuwenhagen)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofsmuur:
kirkhofsmōēër (Q117p Nieuwenhagen),
muur:
de moeër (Q117p Nieuwenhagen)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|