e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: op retrait goa (Nieuwenhagen), óp retrèèt goae (Nieuwenhagen) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op stelten lopen steltlopen: sjteͅlt lōpə (Nieuwenhagen) Op stelten lopen [stelten]. [N 88 (1982)] III-3-2
opbraak opbraak: opbrāk (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zwartberg, Waterschei]) Een blinde schacht die in opwaartse richting wordt gedreven. De invuller uit L 417 merkt daarover voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat een opbraak en een neerbraak (zie het lemma Neebraak) een "beurkê", d.w.z. een blinde schacht, in opbouw zijn. [N 95, 183; N 95, 78; monogr.; Vwo 206; Vwo 567] II-5
opbrengst opbrengst: ŏpbrĭngs (Nieuwenhagen) dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)] III-3-1
opeenschuiven opeenschuiven: ōp əə sjūūvə (Nieuwenhagen), stroppen: sjtröppə (Nieuwenhagen) stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)] III-1-2
openbare verkoop roep: rōōp (Nieuwenhagen), veiling: vēīling (Nieuwenhagen) een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] III-3-1
openbare weg gaande weg: gaoëndə wèg (Nieuwenhagen), grote weg: dər grōēëtə wèg (Nieuwenhagen), steenweg: stjéewèg (Nieuwenhagen), straat: strāoët (Nieuwenhagen) een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)] III-3-1
openbroek met linten boks: bóks (Nieuwenhagen) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] III-1-3
opening in een galmgat galmlok: ee galmloak (Nieuwenhagen), schallok: sjàllāōëk (Nieuwenhagen) Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)] III-3-3
opereren opereren: ōōpərēērə (Nieuwenhagen), snijden: sjnīēë (Nieuwenhagen) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2