e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzichter opzichter: opzextǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Julia]), stijger: štīgǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744] II-5
opzichter van de luchtverversing wetterkerel: wętǝrkę̄ǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.] II-5
opzitten bidden: WBD/WLD  bééënə (Nieuwenhagen), bééənə (Nieuwenhagen) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
organist organist: dr organis (Nieuwenhagen), dr órgenis (Nieuwenhagen) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: der örgel (Nieuwenhagen), dr órgel (Nieuwenhagen), t örgel (Nieuwenhagen) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgel spelen de orgel bespelen: dr örgel besjpīēële (Nieuwenhagen), op de orgel spelen: op dr órgel sjpieële (Nieuwenhagen), op dr örgel sjpīēële (Nieuwenhagen), op het orgel spelen: op t örgel sjpīēële (Nieuwenhagen) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgelpijpen orgelpijpen: örgelpīēpe (Nieuwenhagen), orgelspijpen: de órgelspichpe (Nieuwenhagen) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgeltrapper balgentreder: dr balke treëner (Nieuwenhagen), orgeltreder: dr örgeltrééner (Nieuwenhagen) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
os os: øs (Nieuwenhagen) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
otter otter: otter (Nieuwenhagen) otter [DC 07 (1939)] III-4-2