33389 |
paardestalzolder |
op de paardestal:
op ˲dǝr pē ̞ǝdǝštāl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.]
I-6
|
23944 |
paasbiecht |
<uitdr.> de ketel schuren:
dr keëtel sjoeëre (Q117p Nieuwenhagen),
paasbiecht:
poasjbiech (Q117p Nieuwenhagen)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22509 |
paaseieren zoeken |
eieren rapen:
eiər rāāpə (Q117p Nieuwenhagen),
eieren zoeken:
eiər zēūkə (Q117p Nieuwenhagen),
paaseieren rapen:
Poasj-eier rape (Q117p Nieuwenhagen),
paaseieren zoeken:
Poasj-eier zeuke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23803 |
paaskaars |
paaskaars:
de paosjkeëts (Q117p Nieuwenhagen),
poaëskééëts (Q117p Nieuwenhagen)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
n paaslammetje].:
inne eejöërige (Q117p Nieuwenhagen),
mūūëleneer (Q117p Nieuwenhagen)
|
Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23800 |
paaszaterdag |
paaszaterdag:
Poasj-Zamstig (Q117p Nieuwenhagen),
Poasj-Zoaterdig (Q117p Nieuwenhagen),
poaësjzàmstig (Q117p Nieuwenhagen),
pōāësjzōādəsjtig (Q117p Nieuwenhagen)
|
Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǭs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q117p Nieuwenhagen)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
pééëtjə (Q117p Nieuwenhagen),
voetpad, voetpaadje:
vōōtpàt (Q117p Nieuwenhagen),
zandweg, zandweggetje:
sànkwèg (Q117p Nieuwenhagen)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəšto.l (Q117p Nieuwenhagen)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|