e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgeblazen (dik): opgebloaze (Nieuwenhagen), opgebloaze diek (Nieuwenhagen) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
paillette lits: litsj (Nieuwenhagen), tres (<fr.): Van Dale: tres, 1. boordsel of oplegsel van gevlochten goud- of zilverdraad of zijde.  très (Nieuwenhagen) een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)] III-1-3
pak slaag pak rammel: ə pàk rāmməl gééëvə (Nieuwenhagen), ə pàk ràmməl (Nieuwenhagen), pak slaag: ə pàk sjlééëg (Nieuwenhagen), ə pàk sjlééëg gaevə (Nieuwenhagen) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
pak, kostuum anzug (du.): antsoek (Nieuwenhagen), montuur (<fr.): mantoer (Nieuwenhagen), mantoēr (Nieuwenhagen) Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
pakking gietlood: gētlū.t (Nieuwenhagen), hennep: hennep (Nieuwenhagen), kit: ket (Nieuwenhagen), strikkoord: štrekkoǝt (Nieuwenhagen), striklood: štreklū.t (Nieuwenhagen), verpakking: vǝrpakeŋ (Nieuwenhagen) In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3] II-11
pakkingring afdichtingsring: āf˱dexteŋsreŋ (Nieuwenhagen) Afdichtingsmiddel voor buizen en pijpen in de vorm van een ring van leer, metaal, gummi, etc. Een pakkingring wordt tussen flenzen aangebracht. [N 64, 123g] II-11
palmbosje palmwis: palləmwusj (Nieuwenhagen), Palm-wusj (Nieuwenhagen), pōāëmwŭsj (Nieuwenhagen) Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)] III-3-3
palmprocessie palmprocessie (<lat.): pallemprŏsèssie (Nieuwenhagen), Palm-processie (Nieuwenhagen), pōāëmprŏsèssie (Nieuwenhagen) De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)] III-3-3
palmtakje palmtakje: palləmtèksjkə (Nieuwenhagen), Palm-teksjke (Nieuwenhagen), pōāëmtèksjkə (Nieuwenhagen) Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
palmtakjes plaatsen palm steken: a, b, c, d en e.  ōāëm sjtééëke (Nieuwenhagen), {z. toel.}: a, b, c, e  z. toel. (Nieuwenhagen) Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)] III-3-3