17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblazen (dik):
opgebloaze (Q117p Nieuwenhagen),
opgebloaze diek (Q117p Nieuwenhagen)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
lits:
litsj (Q117p Nieuwenhagen),
tres (<fr.):
Van Dale: tres, 1. boordsel of oplegsel van gevlochten goud- of zilverdraad of zijde.
très (Q117p Nieuwenhagen)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak rammel:
ə pàk rāmməl gééëvə (Q117p Nieuwenhagen),
ə pàk ràmməl (Q117p Nieuwenhagen),
pak slaag:
ə pàk sjlééëg (Q117p Nieuwenhagen),
ə pàk sjlééëg gaevə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
anzug (du.):
antsoek (Q117p Nieuwenhagen),
montuur (<fr.):
mantoer (Q117p Nieuwenhagen),
mantoēr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31671 |
pakking |
gietlood:
gētlū.t (Q117p Nieuwenhagen),
hennep:
hennep (Q117p Nieuwenhagen),
kit:
ket (Q117p Nieuwenhagen),
strikkoord:
štrekkoǝt (Q117p Nieuwenhagen),
striklood:
štreklū.t (Q117p Nieuwenhagen),
verpakking:
vǝrpakeŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3]
II-11
|
31672 |
pakkingring |
afdichtingsring:
āf˱dexteŋsreŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Afdichtingsmiddel voor buizen en pijpen in de vorm van een ring van leer, metaal, gummi, etc. Een pakkingring wordt tussen flenzen aangebracht. [N 64, 123g]
II-11
|
23791 |
palmbosje |
palmwis:
palləmwusj (Q117p Nieuwenhagen),
Palm-wusj (Q117p Nieuwenhagen),
pōāëmwŭsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23790 |
palmprocessie |
palmprocessie (<lat.):
pallemprŏsèssie (Q117p Nieuwenhagen),
Palm-processie (Q117p Nieuwenhagen),
pōāëmprŏsèssie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23789 |
palmtakje |
palmtakje:
palləmtèksjkə (Q117p Nieuwenhagen),
Palm-teksjke (Q117p Nieuwenhagen),
pōāëmtèksjkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23788 |
palmtakjes plaatsen |
palm steken:
a, b, c, d en e.
ōāëm sjtééëke (Q117p Nieuwenhagen),
{z. toel.}:
a, b, c, e
z. toel. (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)]
III-3-3
|