28212 |
petlamp |
blitser:
blitsǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits]),
koplamp:
koplamp (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina])
|
Elektrische lamp die door de mijnwerker op de mijnpet of -helm wordt gedragen. De opgave "kophout" uit Q 15 was volgens de invuller op de mijn Maurits een denigrerende naam voor de petlamp. [N 95, 256; monogr.; Vwo 450]
II-5
|
24927 |
petroleum |
ptrole (fr.):
pətròl (Q117p Nieuwenhagen),
steenolig:
sjteenaolig (Q117p Nieuwenhagen)
|
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23835 |
petrus en paulusprocessie |
peter-en-paulsbronk:
peetər en paulsbronk (Q117p Nieuwenhagen),
peter-en-paulsprocessie (<lat.):
peetər en paulsprosèssie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De processie op de zondag na St. Petrus en Paulus [peter en pauls brónk]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzele (Q117p Nieuwenhagen)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
dromen:
dreumə (Q117p Nieuwenhagen),
grbeln (du.):
grūūbələ (Q117p Nieuwenhagen),
nadenken:
naodinkə (Q117p Nieuwenhagen),
prakkiseren:
prákkəzēēre (Q117p Nieuwenhagen)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pīpǝ (Q117p Nieuwenhagen),
sjielpen:
sjiĕlpə (Q117p Nieuwenhagen),
sjierpen:
sjiĕrpə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
pīl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27983 |
pijler |
pijler:
pęjlǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
pīlǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma, Maurits])
|
Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779]
II-5
|
17991 |
pijn |
pijn:
pieng (Q117p Nieuwenhagen),
ping (Q117p Nieuwenhagen),
piŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
[-> lm. pijnscheut, rk]
sjtieëk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|