31670 |
pijp, buis |
combinatiebuis:
kombināsibȳs (Q117p Nieuwenhagen
[(ijzer met PVC)]
),
gegalvaniseerde buis:
gǝgalvanisērdǝ bȳs (Q117p Nieuwenhagen),
gegoten ijzeren buis:
gǝgōtǝ īzǝrǝ bȳs (Q117p Nieuwenhagen),
ijzerbuis:
īzǝrbȳs (Q117p Nieuwenhagen),
koperen buis:
kūǝpǝrǝ bȳs (Q117p Nieuwenhagen),
loden buis:
lū.dǝ bȳs (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
p.v.c.-buis:
pēvēsēbȳs (Q117p Nieuwenhagen),
plastic buis:
plɛstik˱ bȳs (Q117p Nieuwenhagen
[(PVC)]
)
|
In dit lemma zijn de verschillende benamingen voor soorten buizen bijeengeplaatst, die worden gebruikt voor respectievelijk de aanleg van waterleidingen, gasleidingen en afvoerleidingen. [N 64, 116a-d; monogr.]
II-11
|
30539 |
pijpbeugel |
scharnierbeugel:
šarnērbyǝgǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De beugel rond de afvoerbuis waarmee deze aan de muur wordt vastgemaakt. [N 64, 149b]
II-9
|
31683 |
pijpbeugel, -haak |
beugel:
bȳ.gǝl (Q117p Nieuwenhagen),
pijphaak:
pīphǭǝk (Q117p Nieuwenhagen),
schelbeugel:
šɛlbȳ.gǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Beugel of haak om leidingen of afvoerbuizen vast te zetten op wanden. Zie ook afb. 272. [N 64, 122a]
II-11
|
31665 |
pijpbuiger |
buigtang:
bø̄xta (Q117p Nieuwenhagen),
buizenrichtijzer:
bȳzǝrex˱īzǝr (Q117p Nieuwenhagen),
pijpenbuigmachine:
pīpǝbø̄xmašin (Q117p Nieuwenhagen)
|
In het algemeen een werktuig voor het aanbrengen van bochten in metalen pijpen. Een pijpbuiger bestaat doorgaans uit een holrond uitgefreesd buigsegment en een draaibare stalen rol. De pijp wordt in dit buigsegment gelegd, waarna men de stalen rol met grote kracht over de pijp duwt. Zie ook afb. 252. Voor lichter buigwerk bestaan er ook buigtangen. [N 64, 67a-c; N 33, 322, add.]
II-11
|
31467 |
pijpenhout |
pijpenbuighout:
pīpǝbø̜xhōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Draaibare, houten rol waarop het plaatmateriaal voor kachelpijpen en andere cilindervormige voorwerpen rond kan worden gebogen. Zie ook afb. 165. Zie voor het eerste lid van het woordtype kandelhout (Q 88) ook het lemma "regenpijp" in Wld II.9, pag. 176. [N 33, 239; N 64, 10b; N 66, 23]
II-11
|
17794 |
pijpenkrul |
papillote (fr.):
papiĕlŏt (Q117p Nieuwenhagen),
pijpenkrul:
pīēpəkrŏl (Q117p Nieuwenhagen)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
31668 |
pijpfrees |
pijp(en)frezer:
pīp(ǝ)frēzǝr (Q117p Nieuwenhagen),
spiraalpijpfrezer:
špirālpīpfrēzǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(met ratel)]
)
|
Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c]
II-11
|
31330 |
pijpklem |
pijpenklem:
pīpǝklɛm (Q117p Nieuwenhagen)
|
Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b]
II-11
|
31664 |
pijpsnijder |
buissnijdstang:
bȳsšnistaŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(voor loden pijpen)]
),
pijpenscheer:
pīpǝšīǝr (Q117p Nieuwenhagen),
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.]
II-11
|
31335 |
pijptang |
blitztang:
bletstaŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(g)]
),
kettingtang:
kęteŋtaŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(h i)]
),
pijpentang:
pīpǝtaŋ (Q117p Nieuwenhagen),
zweedse tang:
zwētsǝ taŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(d)]
)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|