id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23376 | pilaar | pilaar: piĕlaar (Nieuwenhagen), pilaer (Nieuwenhagen) | Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24225 | pimpelmees | bijenmees: bi-jemees (Nieuwenhagen) | pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1 |
31457 | pinhamer | pinhamer: penhāmǝr (Nieuwenhagen) | In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.] II-11 |
17670 | pink | pink: peŋk (Nieuwenhagen), pink (Nieuwenhagen) | Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)] I-11, III-1-1 |
22365 | pinkelen | pinkeren: peŋkərə (Nieuwenhagen), pinkerslaan: peŋkər sjlōͅə (Nieuwenhagen) | Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22366 | pinkelhoutje | pinker: peŋkər (Nieuwenhagen) | Het kleine stokje dat wegvliegt [kal, kis, giet, goes, goers, hil]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22584 | pinksterbruid | pinksterbloem: peŋkstərblom (Nieuwenhagen) | De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
23287 | pinksteren | pinksten: Pinkste (Nieuwenhagen), Pinkstə (Nieuwenhagen), pinksteren: Pinkstere (Nieuwenhagen), Pinkstərə (Nieuwenhagen) | Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)] III-3-3 |
24364 | pissebed | wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18) wild verke (Nieuwenhagen) | pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2 |
28226 | pit | lampepit: lampǝpet (Nieuwenhagen [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)] [Winterslag, Waterschei]) | De lampepit van de veiligheidslamp. [N 95, 249; N 95, 243; monogr.] II-5 |