33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
keər (Q117p Nieuwenhagen)
|
[RND 08]
I-7
|
31483 |
plaat omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Metaalplaat met behulp van de zetbank tot een bepaalde vorm buigen. Met een zetbank kunnen diverse soorten profielen aan metaalplaat gebogen worden. Zie ook het lemma "profiel". [N 64, 12b]
II-11
|
31479 |
plaat rondzetten |
ronddraaien:
roŋk˱driǝnǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Met behulp van een walsmachine, een pijpenwals of een rondhout metaalplaat tot een cilinder buigen. [N 64, 10c]
II-11
|
24974 |
plaats maken |
opschuiven:
ópsjūūvə (Q117p Nieuwenhagen),
plaats maken:
plāātsj māākə (Q117p Nieuwenhagen)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22734 |
plankmis |
poedel:
pudəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24627 |
plantenstek |
stek:
WBD/WLD
sjtèk (Q117p Nieuwenhagen),
twijg:
WBD/WLD
twīēg (Q117p Nieuwenhagen)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17912 |
plassen (met water) |
knutsen:
knoetsche (Q117p Nieuwenhagen),
knôêtsje (Q117p Nieuwenhagen)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (Q117p Nieuwenhagen)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24667 |
plataan |
plataan:
WBD/WLD
plàtāān (Q117p Nieuwenhagen)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31382 |
platte vijl |
platte vijl:
platǝ vīl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vijl met een blad dat aan beide zijden plat is en dat van arend tot punt smaller uitloopt. Er bestaan ook uitvoeringen van de platte vijl waarbij het blad over de hele lengte bijna dezelfde breedte houdt. Zie ook het lemma "blokvijl". Het blad van de platte vijl kan enkel of dubbel gekapt zijn. De platte vijl wordt vooral gebruikt voor het vijlen van vlak materiaal. Zie ook afb. 99. [N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|