31639 |
pompzwengel |
pompenarm:
pompǝ-ɛrǝm (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
ponsbeitel:
pǫns˱bētǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|
21170 |
ponton |
ponton (fr. <it.):
pónton (Q117p Nieuwenhagen)
|
een drijvende brug (ponton) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
louis (du.):
lŏĕwiĕ (Q117p Nieuwenhagen),
pooier:
pōōjər (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19957 |
poort |
poort:
pō ̞at (Q117p Nieuwenhagen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
varkenspoot:
vē̜rkǝspūǝt (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 76, 12]
I-12
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̜̄tǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
met de blote voeten:
mit de bloete veut (Q117p Nieuwenhagen),
met platspoten door het water lopen:
mit platsjpoete durch t water laope (Q117p Nieuwenhagen)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pòp (Q117p Nieuwenhagen)
|
vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24490 |
populier (alg.) |
populier:
WBD/WLD
pòppəlīēr (Q117p Nieuwenhagen)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|