id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21482 | portefeuille | portefeuille (fr.): pŏrtəfŭĭj (Nieuwenhagen) | de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)] III-3-1 |
27681 | portier | markenkerel: markǝkę̄ǝl (Nieuwenhagen [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)] [Emma]) | De portier bewaakt dag en nacht de toegang tot de mijn. [N 95, 124; monogr.] II-5 |
23695 | portiuncula-aflaat | portiuncula: dr portsijonkola (Nieuwenhagen, ... ) | De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)] || De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
21203 | postbode | briefdrager: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft! brēēfdrééëgər (Nieuwenhagen), post: poͅs (Nieuwenhagen), postbode: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft! pòsbōōdə (Nieuwenhagen) | de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND] III-3-1 |
21141 | postkoets | postkoets: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft! pòskŏĕtsj (Nieuwenhagen) | een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21207 | postzegel | postzegel: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft! pŏsziēëgəl (Nieuwenhagen) | het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21521 | potlood | potlood: pŏtlōēët (Nieuwenhagen) | een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)] III-3-1 |
18833 | potsachtig | kwatserig: kwàtsjərig (Nieuwenhagen) | lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21525 | potten? | potten: pöttə (Nieuwenhagen) | op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)] III-3-1 |
21834 | praatje | kal: kāāl (Nieuwenhagen), kwatsch (<du.): kwàtsj (Nieuwenhagen) | een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)] III-3-1 |