24230 |
restant vogels |
huismus:
hōēəsmusj (Q117p Nieuwenhagen),
krooneend:
krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)
krōēənènt (Q117p Nieuwenhagen)
|
krooneend [N 83 (1981)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
daas (Q117p Nieuwenhagen)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
28039 |
restkool |
restkool:
ręskoal (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.]
II-5
|
23676 |
retraitant |
retraitant:
retrètant (Q117p Nieuwenhagen)
|
Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraite (Q117p Nieuwenhagen),
tetrèèt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
ee retraite-hoehs (Q117p Nieuwenhagen),
retrètehōēs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
reumətīēk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
veer (Q117p Nieuwenhagen)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rib (Q117p Nieuwenhagen),
rup (Q117p Nieuwenhagen)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
riĕbəl (Q117p Nieuwenhagen),
ril:
riĕl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|