17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
der rukstrangk (Q117p Nieuwenhagen),
ruksjtrank (Q117p Nieuwenhagen)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (Q117p Nieuwenhagen),
wèrvel (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
24240 |
rui |
moet:
mōēət (Q117p Nieuwenhagen)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
lange mest:
laŋǝ [mest] (Q117p Nieuwenhagen)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
ry(3)̄ələ (Q117p Nieuwenhagen),
tuisen:
tūsjə (Q117p Nieuwenhagen),
wisselen:
weͅsələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
ruŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
rōēësjə (Q117p Nieuwenhagen),
ruizelen:
rūūsələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
rijzelen:
WBD/WLD
riezələ (Q117p Nieuwenhagen),
suizen:
WBD/WLD
sōēëzə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17885 |
ruk |
ruk:
rŏĕk (Q117p Nieuwenhagen),
schok:
tsŏĕk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
hoof:
correct overgenomen.
hōēf (Q117p Nieuwenhagen),
rukwind:
rukwink (Q117p Nieuwenhagen),
windstoot:
winkstŏĕët (Q117p Nieuwenhagen)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|