20664 |
soep |
soep:
soep (Q117p Nieuwenhagen)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20512 |
soepvlees |
hoogrib:
hōēëgrip (Q117p Nieuwenhagen),
rindvlees:
ringsvleesj
rinkvleesj (Q117p Nieuwenhagen),
soepenvlees:
zŏĕpevleesj (Q117p Nieuwenhagen)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zök (Q117p Nieuwenhagen)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31675 |
sok, mof |
mof:
muf (Q117p Nieuwenhagen),
pummel:
pømǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(met binnen- en buitendraad)]
),
sok:
sǫk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De eenvoudigste en meest voorkomende fitting, bestaande uit een pijpstukje met binnendraad, waarin de beide te verbinden pijpen worden vastgeschroefd, nadat men de beide draadvlakken eerst van dichtingsmateriaal heeft voorzien. Zie ook afb. 265. [N 64, 118a-b; monogr.]
II-11
|
18338 |
sokophouder |
sokophouder:
zokophalder (Q117p Nieuwenhagen)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
sulda:t (Q117p Nieuwenhagen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
militairen:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
mĭĕlətééër (Q117p Nieuwenhagen),
soldaten:
sulda:tə (Q117p Nieuwenhagen),
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
soldāāt (Q117p Nieuwenhagen)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
ereveld:
īēërevèlt (Q117p Nieuwenhagen),
krijgskerkhof:
krēēgskirkhŏf (Q117p Nieuwenhagen),
oorlogskerkhof:
inne oorlogskirkhof (Q117p Nieuwenhagen),
soldatenkerkhof:
soldāātekirkhŏf (Q117p Nieuwenhagen),
tsoldāātekirkhŏf (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31523 |
soldeerhout |
afdrukhout:
āf˱drøkhōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Plat stuk hout dat wordt gebruikt om tijdens het solderen op de platen te drukken. Zie ook afb. 193. [N 64, 22]
II-11
|
31522 |
soldeerklem |
pijpenloodklem:
pīpǝlū.tklɛm (Q117p Nieuwenhagen)
|
Werktuig waarmee bij een te solderen verbinding de beide delen onbeweeglijk in of tegen elkaar vastgezet kunnen worden. Zie ook afb. 192. Een loodklauw of loodblok (Q 121) was vervaardigd van twee plaatjes ijzer van 40 x 40 mm die scharnierend aan elkaar waren bevestigd. Het werktuig werd gebruikt om de uiteinden van lintzagen aan elkaar te solderen. De klauw werd in het smidsvuur rood verhit, daarna in een bankschroef geklemd en opengeklapt, waarna de over elkaar gelegde uiteinden van de lintzaag met borax en een stukje zilver in de klauw werden samengeperst. Nadat het zilver gesmolten was en de las dus was gemaakt, werd het geheel met water afgekoeld. [N 64, 20a; N 33, 202]
II-11
|