e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreken, praten kallen: kallə (Nieuwenhagen), klappen: klappə (Nieuwenhagen), muilen: moele (Nieuwenhagen), moelə (Nieuwenhagen) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprenkelen sprinkelen: sjprēnkələ (Nieuwenhagen) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
sprenkelen met de wijwaterkwast asperges: dr asperges (Nieuwenhagen) Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3
springstof munitie: mynisi (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609] II-5
springvloed springvloed: sjpringvlŏĕt (Nieuwenhagen) springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)] III-4-4
sprinkhaan sprinkhaan: sjprinkhaan (Nieuwenhagen) sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2
sproeten sproetelen: sjproetele (Nieuwenhagen), sproetele (Nieuwenhagen), sproeten: sjproete (Nieuwenhagen) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen sprokkelen: sjprŏkkələ (Nieuwenhagen) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje sprook: vgl. Sittard Wb. (pag. 392): sjpróch, spreuk.  sjprŏg (Nieuwenhagen), sprookje: sjprŭgsjkə (Nieuwenhagen) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruit spruit: šprūt (Nieuwenhagen) Zijtak van een buis of pijpleiding. De diameter van de spruit is doorgaans kleiner dan die van de buis of pijpleiding zelf. [N 64, 120c] II-11