id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21352 | spreken, praten | kallen: kallə (Nieuwenhagen), klappen: klappə (Nieuwenhagen), muilen: moele (Nieuwenhagen), moelə (Nieuwenhagen) | praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1 |
24994 | sprenkelen | sprinkelen: sjprēnkələ (Nieuwenhagen) | druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
23602 | sprenkelen met de wijwaterkwast | asperges: dr asperges (Nieuwenhagen) | Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3 |
27839 | springstof | munitie: mynisi (Nieuwenhagen [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)] [Maurits]) | Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609] II-5 |
24963 | springvloed | springvloed: sjpringvlŏĕt (Nieuwenhagen) | springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)] III-4-4 |
24382 | sprinkhaan | sprinkhaan: sjprinkhaan (Nieuwenhagen) | sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2 |
17591 | sproeten | sproetelen: sjproetele (Nieuwenhagen), sproetele (Nieuwenhagen), sproeten: sjproete (Nieuwenhagen) | sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17915 | sprokkelen | sprokkelen: sjprŏkkələ (Nieuwenhagen) | Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2 |
21545 | sprookje | sprook: vgl. Sittard Wb. (pag. 392): sjpróch, spreuk. sjprŏg (Nieuwenhagen), sprookje: sjprŭgsjkə (Nieuwenhagen) | een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1 |
31680 | spruit | spruit: šprūt (Nieuwenhagen) | Zijtak van een buis of pijpleiding. De diameter van de spruit is doorgaans kleiner dan die van de buis of pijpleiding zelf. [N 64, 120c] II-11 |