20342 |
stiefzoon |
stiefkind:
meer gebruikelijk
sjteefkink (Q117p Nieuwenhagen),
stiefzoon:
sjteefzoeën (Q117p Nieuwenhagen)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
geniepig:
gəniĕpig (Q117p Nieuwenhagen),
stiekem:
sjtiĕkəm (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
stil:
sjtĭl (Q117p Nieuwenhagen)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
knaspelen:
knaspele (Q117p Nieuwenhagen),
moffelen:
moefele (Q117p Nieuwenhagen)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
pullen (<lat.):
pöële (Q117p Nieuwenhagen)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q117p Nieuwenhagen),
stier:
stēr (Q117p Nieuwenhagen),
štēr (Q117p Nieuwenhagen),
štīr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtief (Q117p Nieuwenhagen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
dwarsdrijver:
dwééësjdrīēvər (Q117p Nieuwenhagen),
stijfkop:
stīēfkop (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stonteigenwijs:
sjtrŏnks ēēgəwiēs (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31646 |
stijgbuis |
stijgbuis:
štīx˱bȳs (Q117p Nieuwenhagen)
|
De buis waarin de vloeistof bij een perspomp omhoog geperst wordt. Zie ook afb. 237. [N 64, 133p; N 66, 49p]
II-11
|
27896 |
stijl, stempel |
ijzeren stijl:
īzǝrǝ [stijl] (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
stijl:
štil (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
stut:
štøt (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|