e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloedworst bloedworst: bloodwoesj (Nieuwenhagen), bloodwòèsj (Nieuwenhagen), blōtwūəš (Nieuwenhagen) bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiger: blood zóéger (Nieuwenhagen), blotzuger (Nieuwenhagen) bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2
bloem bloem: blom (Nieuwenhagen, ... ) Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)] II-1, III-2-3
bloem (alg.) bloem: blomə (Nieuwenhagen) bloemen [RND] III-4-3
bloembol bol: WBD/WLD  bōl (Nieuwenhagen) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop knop: WBD/WLD  knòp (Nieuwenhagen) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemperk bloemengaard: blŏmməgāāt (Nieuwenhagen) Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] III-2-1
blok voor aambeeld of klein gereedschap blok: blǫk (Nieuwenhagen), voet: vōt (Nieuwenhagen) Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.] II-11
bluf ambras: ámbrāās (Nieuwenhagen), ambras (<fr.): ámbrāās (Nieuwenhagen), strontserij: sjtrŏnksərijj (Nieuwenhagen), strunzerij: RhWb VIII kol 885: struntzen: prahlerisch übertreiben, aufschneiden, stolz zur Schau tragen  sjtrŏnksərijj (Nieuwenhagen) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bluts bluts: blútsj (Nieuwenhagen) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2