e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aankoppelen aanhangen: āhaŋǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), aankoppelen: ākopǝlǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Met behulp van een koppeling mijnwagens aan elkaar vastmaken. [N 95, 679; monogr.; Vwo 7; Vwo 8; Vwo 10; Vwo 11] II-5
aanrekenen aanknijten: vgl. Heerlen Wb. (pag. 344): kniet, krijt [zie ook kriet].  āāknĭĕtə (Nieuwenhagen), schrijven: sjrīēëvə (Nieuwenhagen) betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)] III-3-1
aanrijgen rijgen: rēēëgə (Nieuwenhagen) tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)] III-4-4
aanstaan aanstaan: āāstaoë (Nieuwenhagen), gevallen: gəvállə (Nieuwenhagen) behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
aansteker ontsteker: ontštę̄ǝkǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Inrichting voor het ontsteken van een veiligheidslamp. Al naar gelang het fabrikaat van de lamp, worden verschillende soorten aanstekers toegepast. Bij de veiligheidslamp van Wolf bijvoorbeeld wordt een systeem gebruikt waarbij van fosfor voorziene stroken tot ontbranding worden gebracht. Andere lampen werken met vuursteentjes die door middel van een aan de onderzijde van de lamp aangebrachte draaiknop vonken voortbrengen (Heise/Herbst pag. 122-123). [N 95, 246; monogr.] II-5
aanstoot aanstoot: aasjtōēët (Nieuwenhagen), ergernis: érgernis (Nieuwenhagen) Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)] III-3-3
aanstoot geven aanstoot geven: aasjōēët gééëvə (Nieuwenhagen) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] III-1-4
aanvoerband aanvoerband: āvø̄rbant (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) Bandtransporteur voor de aanvoer van materialen. Het woordtype "h.t." (L 265, Q 33 ) is een afkorting voor houttoevoer(band). [N 95, 636] II-5
aanwezigheid daar zijn: dāōë ziēë (Nieuwenhagen) de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)] III-4-4
aanwijzen aanwijzen: āāwīēzə (Nieuwenhagen), wijzen: wīēzə (Nieuwenhagen) arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)] III-1-4