20944 |
vlees |
vlees:
fleisch (Q117p Nieuwenhagen),
vleesj (Q117p Nieuwenhagen)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maaj (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21442 |
vleien |
bakkeleien:
>< Van Dale: bakkeleien, (gemeenz.) vechten, plukharen.
bàkkəleiə (Q117p Nieuwenhagen),
honing om de baard smeren:
hōēëning um dər bāāt sjmiēërə (Q117p Nieuwenhagen),
naar de muil kallen:
naoë də mŏĕl kàllə (Q117p Nieuwenhagen),
schmeicheln (du.):
sjmāīchələ (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
schmeichelaar (<du.):
sjmaichəleer (Q117p Nieuwenhagen),
vottenkruiper:
vŏttəkrōēpər (Q117p Nieuwenhagen)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22154 |
vleugel |
vlerk:
vlèrk (Q117p Nieuwenhagen),
vleugel:
vlūūəgəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
broezen:
WBD/WLD
brōēzə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24444 |
vliegend ongedierte |
ongesiefer in een lok:
ongesiefer in gen loch (Q117p Nieuwenhagen)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
hŏr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
windvogel:
weŋkvuəgəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vlieger:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
vlīēëgər (Q117p Nieuwenhagen),
vliegmachine:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
vlēēgməsjiĕng (Q117p Nieuwenhagen)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|