e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorschaar voorschaar: vȳǝr[schaar] (Nieuwenhagen) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschoot voorschoot: vȳršuǝt (Nieuwenhagen) De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] II-11
voorschoot, schort (alg.) scholk: scholluk (Nieuwenhagen) voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
voorspanbalk voorspanscheen: vȳršpanšen (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Profielijzerbalk van ongeveer vijf meter lengte voor de voorlopige ondersteuning van het dak bij het front van een in aanleg zijnde mijngang. De voorspanbalk wordt aan de reeds bestaande ondersteuning gemonteerd. Defoin (pag. 113) vermeldt dat er vroeger ook houten voorspanbalken werden gebruikt. [N 95, 366; N 95, 363; monogr.; Vwo 254; Vwo 259; Vwo 844] II-5
voorspannen voorspannen: vȳršpanǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) Het verlengen van de ondersteuning aan het front van een mijngang met behulp van voorspanhaken, voorspanbalken en voorspankappen. [N 95, 367; monogr.] II-5
voorste keerstrook ondenvoorling: ōŋǝ[voorling] (Nieuwenhagen) De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5] I-1
vooruitbetaling op het loon voorschot: vȳršǫt (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) [N 95, 974; N 95, 973] II-5
vooruitkomen, vorderen opschieten: ŏpsjēētə (Nieuwenhagen), vooraanmaken: vūūrāamaakə (Nieuwenhagen), vooruitgaan: vūūrōētgaoe (Nieuwenhagen), vorderen: vordərə (Nieuwenhagen) vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)] III-4-4
voorzanger voorzanger: inne vuërzenger (Nieuwenhagen), vūūrzènger (Nieuwenhagen) Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
voorzichtig voorzichtig: vərzichtig (Nieuwenhagen) rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)] III-1-4