e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
watergalerij watergalerij: wātǝrgalǝrej (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Galerij die alleen dient voor het verzamelen, volgens de invuller uit Q 113 daarnaast ook voor de afvoer van mijnwater als uitbreiding van de schachtput (zie ook het lemma Schachtput). [N 95, 378; monogr.] II-5
watergoot watergoot: wātǝrgøt (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Eisden]), zouw: zaw (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), zǫw (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.] II-5
waterhoen waterhoentje: waterhuntje (Nieuwenhagen) waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] III-4-1
waterige kost broei: bruj (Nieuwenhagen) slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] III-2-3
waterleiding waterleiding: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  wāātərleidĭng (Nieuwenhagen) het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)] III-3-1
waterpas waterpas: wātǝrpas (Nieuwenhagen) Toestel waarmee gecontroleerd kan worden of iets horizontaal is. Zie ook afb. 89. Zie voor een beschrijving van een luchtbelwaterpas ook het lemma "waterpas" in Wld II.9, pag. 59-60. [N 64, 85a] II-11
waterpokken pokken: pòkkə (Nieuwenhagen), waterpokken: wāātərpòkkə (Nieuwenhagen) Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)] III-1-2
waterpomptang waterpomptang: wātǝrpomptaŋ (Nieuwenhagen) Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.] II-11
waterput put: pøt (Nieuwenhagen, ... ) [RND 08] [Roukens 03 (1937)] I-7
waterspin snijder: schnieder (Nieuwenhagen), waterspin: watersjpin (Nieuwenhagen) waterspin [N 26 (1964)] III-4-2