24277 |
wilde eend |
eend:
ent (Q117p Nieuwenhagen)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaus, gaos (Q117p Nieuwenhagen)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
wilde haren:
wil hoare (Q117p Nieuwenhagen)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
WBD/WLD
tīēm (Q117p Nieuwenhagen)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
WBD/WLD
kètskə (Q117p Nieuwenhagen)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
sliet:
WBD/WLD
sjlīēët (Q117p Nieuwenhagen)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
wĭmpəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
oogplimp:
ōgplùmp (Q117p Nieuwenhagen),
plimp:
plùmp (Q117p Nieuwenhagen),
plùmpə (Q117p Nieuwenhagen)
|
ooghaar [DC 01 (1931)] || wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
sjiĕët (Q117p Nieuwenhagen),
vots:
vŏts (Q117p Nieuwenhagen),
wind:
wink (Q117p Nieuwenhagen)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
wingerig weer (Q117p Nieuwenhagen),
wingərig (Q117p Nieuwenhagen)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|