e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
windhoos werveltje: u wervelke (Nieuwenhagen) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windstilte windstil (weer): winksjtil (Nieuwenhagen), windstilte: winksjtiltə (Nieuwenhagen) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
winkel boetiek (<fr.): pŏĕtĭĕk (Nieuwenhagen), winkel: inne winkel oape hoate (Nieuwenhagen), winkəl (Nieuwenhagen) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkel drijven winkel openhouden: inne winkel oape hoate (Nieuwenhagen) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: weŋkǝlhǭǝk (Nieuwenhagen) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] II-11
winning kolenvordering: kǭǝlǝvø̜rdǝreŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De werken die rechtstreeks betrekking hebben op het winnen van de kolen, dit in tegenstelling tot de voorbereidende en ontsluitende werken. [N 95, 201; N 95, 172; Vwo 19; Vwo 25; Vwo 32; Vwo 316; Vwo 563; Vwo 864] II-5
winst profijt: prōōfĭĕt (Nieuwenhagen), winst: wĭns (Nieuwenhagen) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkleren winterkleren: winkterkléjer (Nieuwenhagen) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: winkterkūūningsjke (Nieuwenhagen) winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
winterwortelen moren: mūǝrǝ (Nieuwenhagen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5