31659 |
zinksnijder |
kratspen:
kratspɛn (Q117p Nieuwenhagen),
kretser:
krɛtsǝr (Q117p Nieuwenhagen),
zinkkretser:
zeŋkkrɛtsǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Metalen werktuig waarmee de zinkwerker en loodgieter bladzink kan snijden. Het materiaal wordt daarbij niet doorgesneden, maar ingekrast. Zie ook afb. 247. [N 64, 1]
II-11
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
bokseboam (Q117p Nieuwenhagen)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
zoetvijl:
zø̜tvīl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de brost geven:
dë bròs gééëvə (Q117p Nieuwenhagen),
də brŏs gééëvə (Q117p Nieuwenhagen),
stillen (du.):
mar.: stillen van de honger; du. stillen: de borst geven
sjtillə (Q117p Nieuwenhagen)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
o ̝ǝvǝr[den] (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerkléjer (Q117p Nieuwenhagen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
vierdagen:
#NAME?
vīērdààg (Q117p Nieuwenhagen),
zondag- en feestdagen:
zóndig- en fesdaag (Q117p Nieuwenhagen),
zondagen:
#NAME?
zŏndiggə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
dr zóndig (Q117p Nieuwenhagen),
dər zóndig (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag heiligen:
dər zóndig hillige (Q117p Nieuwenhagen),
zondag houden:
dr zóndig houwe (Q117p Nieuwenhagen),
dər zóndig hóóte (Q117p Nieuwenhagen),
zondag vieren:
dər zóndig viēëre (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23810 |
zondag voor pinksteren |
rozenzondag:
Rōēëzəzŏndig (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|