e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
centiare, maat van 1 m2 centiare: séntiāār (Nieuwenhagen), vierkante meter: vēērkántəmēētər (Nieuwenhagen) de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 vierkante meter [centiare, centiaar] [N 91 (1982)] III-4-4
centrale verwarming radiator: radijātoͅr (Nieuwenhagen, ... ) gasradiator [N 64 (1973)] III-2-1
cervelaatworst droogworst: drūūgwoësj (Nieuwenhagen), plokworst: blokwóésj (Nieuwenhagen) droogworst [N 06 (1960)] || plokworst [N 06 (1960)] III-2-3
chagrijn jaloerzigheid: jəlōēëzighēēt (Nieuwenhagen), mismoedigheid: mismeudighēēt (Nieuwenhagen) een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)] III-1-4
christoffelmedaille medaille (<fr.) van christoffel: ing medalje var christoffel (Nieuwenhagen), sint-christoffelmedaille (<fr.): sintkristoffelmədàljə (Nieuwenhagen), sintkristoffelrmədàljə (Nieuwenhagen) Een medaille van St. Christoffel in de auto of op de motor. [N 96B (1989)] III-3-3
ciborie ciborie (<lat.): ciborie (Nieuwenhagen), ing ciborie (Nieuwenhagen), tsiebōōrie (Nieuwenhagen) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)] III-3-3
cichorei cichorei: tsiechorij (Nieuwenhagen, ... ) cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)] I-7, III-2-3
cilinderglas cilinderglas: sǝlendǝrglās (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), tsǝlendǝrglās (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Wilhelmina]) Het cilinderglas van de veiligheidslamp. [N 95, 244; monogr.] II-5
circus circus: serkəs (Nieuwenhagen) Een tent waarin allerlei artiesten optreden zoals clowns, dresseurs met hun dieren, akrobaten etc. [circus, sirk, paardenspel, hittenspel]. [N 90 (1982)] III-3-2
cirkel, kring cirkel: sĭrkəl (Nieuwenhagen), kring: krĭnk (Nieuwenhagen, ... ), ring: rĭnk (Nieuwenhagen) de gesloten kromme lijn in een plat vak waarvan de punten alle op eenzelfde afstand liggen van één punt; het ingesloten vlak [kring, ring, cirkel] [N 91 (1982)] || een cirkelvormig voorwerp [ring, kring] [N 91 (1982)] III-4-4