25313 |
centiare, maat van 1 m2 |
centiare:
séntiāār (Q117p Nieuwenhagen),
vierkante meter:
vēērkántəmēētər (Q117p Nieuwenhagen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 vierkante meter [centiare, centiaar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19780 |
centrale verwarming |
radiator:
radijātoͅr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
gasradiator [N 64 (1973)]
III-2-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drūūgwoësj (Q117p Nieuwenhagen),
plokworst:
blokwóésj (Q117p Nieuwenhagen)
|
droogworst [N 06 (1960)] || plokworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
jaloerzigheid:
jəlōēëzighēēt (Q117p Nieuwenhagen),
mismoedigheid:
mismeudighēēt (Q117p Nieuwenhagen)
|
een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23748 |
christoffelmedaille |
medaille (<fr.) van christoffel:
ing medalje var christoffel (Q117p Nieuwenhagen),
sint-christoffelmedaille (<fr.):
sintkristoffelmədàljə (Q117p Nieuwenhagen),
sintkristoffelrmədàljə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een medaille van St. Christoffel in de auto of op de motor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (Q117p Nieuwenhagen),
ing ciborie (Q117p Nieuwenhagen),
tsiebōōrie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20545 |
cichorei |
cichorei:
tsiechorij (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|
28224 |
cilinderglas |
cilinderglas:
sǝlendǝrglās (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits]),
tsǝlendǝrglās (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina])
|
Het cilinderglas van de veiligheidslamp. [N 95, 244; monogr.]
II-5
|
22686 |
circus |
circus:
serkəs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een tent waarin allerlei artiesten optreden zoals clowns, dresseurs met hun dieren, akrobaten etc. [circus, sirk, paardenspel, hittenspel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
sĭrkəl (Q117p Nieuwenhagen),
kring:
krĭnk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
ring:
rĭnk (Q117p Nieuwenhagen)
|
de gesloten kromme lijn in een plat vak waarvan de punten alle op eenzelfde afstand liggen van één punt; het ingesloten vlak [kring, ring, cirkel] [N 91 (1982)] || een cirkelvormig voorwerp [ring, kring] [N 91 (1982)]
III-4-4
|