e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dinsdag voor aswoensdag carnavalsdinsdag: karnavalsdinsdex (Nieuwenhagen), dolle dinsdag: doͅlə dinsdex (Nieuwenhagen), vastelavondsdinsdag: Vastelaovendsdiensdig (Nieuwenhagen) De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] || naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)] III-3-2
diploma, houwersdiploma houwerdiploma: hø̜jǝrdeplōma (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995] II-5
directoire sjansboks: [Vgl. WBD III, 1.3: directoire, sjansboks]  sjansbóks (Nieuwenhagen) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dirigent directeur: direͅkty(3)̄r (Nieuwenhagen), dirigent: dirəgeͅnt (Nieuwenhagen) De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)] III-3-2
dirigent van het zangkoor directeur (fr.): dr dĭerèktŭŭr (Nieuwenhagen), dirigent (<du.): dr dirigent (Nieuwenhagen) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dispensatie vrijstelling: vri-j sjtelling (Nieuwenhagen) De ontheffing, vrijstelling van een kerkelijk gebod of voor-schrift (op het gebied van de zondagsheiliging, vasten en onthouding, huwelijk). [N 96D (1989)] III-3-3
dissel boom: (mv)  bø̜m (Nieuwenhagen), distelboom: destǝlbōm (Nieuwenhagen) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dobbelen dobbelen: doͅbələ (Nieuwenhagen), knobelen: knōbələ (Nieuwenhagen), knoͅbələ (Nieuwenhagen) Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
dobbelsteen dobbelsteen: doͅbəlsjtē (Nieuwenhagen) Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)] III-3-2
dobber dobber: doͅbər (Nieuwenhagen) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] III-3-2