e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afgetrokken zeug afgezogen zeug: āfxǝzǭgǝ [zeug] (Nieuwenhagen) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12
afgunst afgunst: āāfguns (Nieuwenhagen), jaloersigheid: sjaloeëzigheed (Nieuwenhagen), nijd: nait (Nieuwenhagen) Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig afgunstig: āāfgunstig (Nieuwenhagen), jaloers: sjaloeës (Nieuwenhagen) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3
afhangend gezwel knauw: knaoë (Nieuwenhagen), knobbel: knŏĕbəl (Nieuwenhagen) gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)] III-1-2
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) pony: ponnie (Nieuwenhagen, ... ), struifje: sjtruufke (Nieuwenhagen) haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)] III-1-1
afkalven afkalven: āāfkaovə (Nieuwenhagen) afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)] III-4-4
afkoken afkoken: werkwoord  aafsjwélle (Nieuwenhagen) Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)] III-2-3
afkomst afkomst: āāfkŏms (Nieuwenhagen), komaf: kōōmāāf (Nieuwenhagen) afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] III-2-2
aflaat aflaat: āāfloat (Nieuwenhagen), inne afloat (Nieuwenhagen) Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
afleggen van een dode afleggen: āāflèGGə (Nieuwenhagen) een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2