21811 |
een bevel opvolgen |
gehoorzamen:
gəhōērzāāmə (Q117p Nieuwenhagen),
horen:
hūūërə (Q117p Nieuwenhagen),
luisteren:
lŏĕstərə (Q117p Nieuwenhagen),
pareren (<lat.):
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pàrēērə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
schnaps drinken:
sjnàps drinke (Q117p Nieuwenhagen),
zuipen:
zōēpe (Q117p Nieuwenhagen)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən boͅtram šmīərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
28386 |
een brok steenkool |
knode:
knǭǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Een dikke brok steenkool. [N 95, 464; monogr.]
II-5
|
22484 |
een cadeau geven |
bescheren:
bəsjīērə (Q117p Nieuwenhagen),
schenken geven:
sjĭnkə gāēëvə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gelukwensen en een geschenk aanbieden op verjaardag/naamfeest [bestèke]. [N 96C (1989)] || Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
24014 |
een communie-examen afnemen |
uitzetten:
ōētzétte (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een godsdienstexamen afnemen vóór de eerste H. Communie, "uitzetten"[oeszetse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q117p Nieuwenhagen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
doorluchten:
dørløxtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
de scheuten deruit varen:
dǝ [scheuten] drūt ˲vãrǝ (Q117p Nieuwenhagen),
scheuten:
šø̄tǝ (Q117p Nieuwenhagen),
šȳtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|