e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op rijen zetten inrijen: ęnrē̜ǝ (Nieuwerkerken) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
opmaken opdoen: gaelt ubduun (Nieuwerkerken), obduun (Nieuwerkerken) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opnieuw beginnen herbeginnen: herbeginnen (Nieuwerkerken), heropnieuw beginnen: ai wordt uitgesproken zoals in het Franse paix  herrepenief begaine (Nieuwerkerken) opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4
opnieuw wannen triēren: trięi̯rǝ (Nieuwerkerken) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper opper: ǫpǝr (Nieuwerkerken) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oppoken rochelen: roxǝlǝ (Nieuwerkerken) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opruimen de nest oprapen: de nest oprape (Nieuwerkerken), oprapen: oprape (Nieuwerkerken) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opsteken van de schoven gaffelen: gafǝlǝ (Nieuwerkerken) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: høfə (Nieuwerkerken), oplichten: oplichte (Nieuwerkerken), òpliXtə (Nieuwerkerken) dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen aandoen: ǭndun (Nieuwerkerken) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10