25454 |
pekelkuip |
vleeskuip:
vlīskāp (P117p Nieuwerkerken)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
19400 |
pendule |
westminster:
Westminster (P117p Nieuwerkerken)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennesteel (P117p Nieuwerkerken),
pennenstok:
pennestok (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
geen gemakkelijke:
`t is ginne gemekkeleke (P117p Nieuwerkerken)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̜ts (P117p Nieuwerkerken)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (P117p Nieuwerkerken)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33568 |
peterselie |
petersel:
piətərsel (P117p Nieuwerkerken)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21063 |
peul |
schulp:
schəlp (P117p Nieuwerkerken),
sxələp (P117p Nieuwerkerken)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)] || groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
peul:
peul (P117p Nieuwerkerken),
schulp:
sxøͅləp (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken),
sxəlp (P117p Nieuwerkerken)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
peule (P117p Nieuwerkerken),
polen (P117p Nieuwerkerken),
poͅui̯lə (P117p Nieuwerkerken),
pələ (P117p Nieuwerkerken)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|