19425 |
poetsen, schoonmaken |
schoonmaken:
skoenmaouke (P117p Nieuwerkerken),
skoenmaoukke (P117p Nieuwerkerken)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] || Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19418 |
poken |
keuteren:
keuteren (P117p Nieuwerkerken),
keutərə (P117p Nieuwerkerken),
(keuterijzer)
keuteren (P117p Nieuwerkerken)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)] || Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
inne police. (P117p Nieuwerkerken),
ne police. (P117p Nieuwerkerken)
|
Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
18292 |
polsmof |
polsmof:
zuiver
polsmof (P117p Nieuwerkerken)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pumǝ`lę (P117p Nieuwerkerken)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
25382 |
pompen |
leegpompen:
lęjxpumpǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōt (P117p Nieuwerkerken)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
pūǝt (P117p Nieuwerkerken
[(mv pūǝtǝ)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantaardappelen:
plãnt[aardappelen] (P117p Nieuwerkerken),
zaadpatatten:
zǭt[patatten] (P117p Nieuwerkerken)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
22806 |
pop |
pop:
bè de poepe speilen (P117p Nieuwerkerken),
en poop (P117p Nieuwerkerken),
poep (P117p Nieuwerkerken),
korte oe
poep (P117p Nieuwerkerken)
|
Een pop. [ZND 40 (1942)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || pop [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|