e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnenweb spinnengeweef: spenəgəwɛf (Nieuwerkerken) spinnenweb [RND] III-4-2
spionnetje, kijkgaatje kijkruit: kijkrout (Nieuwerkerken, ... ) Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)] III-2-1
spit geschot: geschot (Nieuwerkerken) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spitten graven: grǭvǝ (Nieuwerkerken) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporten sproten: sprǫu̯tǝ (Nieuwerkerken) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreken, praten klappen: klappen (Nieuwerkerken) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
springen springen: spreeinge (Nieuwerkerken) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springvar: sprɛŋvɛ̄r (Nieuwerkerken) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
spruiten spruiten: spra:tə (Nieuwerkerken) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruitkool: sprø̄tkyəl (Nieuwerkerken) [N Q (1966)] I-7