24392 |
vlinder |
pepel:
piəpəl (P117p Nieuwerkerken)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
biǝtǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
krukken:
krø̜kǝ (P117p Nieuwerkerken),
troog:
trǫx (P117p Nieuwerkerken)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
eten:
èətte (P117p Nieuwerkerken)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
34280 |
voer |
voeder:
fui̯ǝr (P117p Nieuwerkerken)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
28326 |
voerman |
voerman:
vurman (P117p Nieuwerkerken)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34288 |
voerschep |
scheppan:
sxøppan (P117p Nieuwerkerken)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
19384 |
voetkussen |
voetkussen:
doffe e
voetkesse (P117p Nieuwerkerken)
|
Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17778 |
voetzool |
plat:
plat van de voet (P117p Nieuwerkerken),
voetzool:
voetzool (P117p Nieuwerkerken)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
gevogelte:
gevogelte (P117p Nieuwerkerken)
|
gevogelte [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|