21250 |
brief |
brief:
briif (P117p Nieuwerkerken)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prɛ̄sǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
19419 |
briket |
eitjes:
eikes (P117p Nieuwerkerken)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryi̯ǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34502 |
broeds |
broedkarig:
brutkārex (P117p Nieuwerkerken)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brutkǭrǝx (P117p Nieuwerkerken)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
begieten:
bǝgitǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
achterlap:
achterlap (P117p Nieuwerkerken),
broek:
bruk (P117p Nieuwerkerken)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (P117p Nieuwerkerken)
|
broek [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
groemeliər (P117p Nieuwerkerken),
meest
een grommelaar (P117p Nieuwerkerken)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|