e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

Gevonden: 1691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kikker kikvors: kikvoͅs (Nieuwerkerken), vors: voͅs (Nieuwerkerken) kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril paddengetrek: padəgətrek (Nieuwerkerken) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)getrek: padəgətrek (Nieuwerkerken) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje klabotskop: klabotskop (Nieuwerkerken) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: keent (Nieuwerkerken) kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] III-2-2
kinderstoel kakstoel: kakstoel (Nieuwerkerken) Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)] III-2-1
kinketting kinkettel: kenkętǝl (Nieuwerkerken), kinketting: kenkęteŋ (Nieuwerkerken  [(ouder dan kenk@t\l)]  ) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kippen hennen: henǝ (Nieuwerkerken), hinǝ (Nieuwerkerken) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -werkwoord gekipt (volt. deelw.): gǝkept (Nieuwerkerken) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kippen, storten opkappen: ǫpkapǝ (Nieuwerkerken) Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10