21273 |
meester |
meester:
miəstər (P117p Nieuwerkerken)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭxt (P117p Nieuwerkerken)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenhaag:
of te lezen als: duunehaag? zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
deurnehaag (P117p Nieuwerkerken)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
melde:
melt (P117p Nieuwerkerken)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
melǝk (P117p Nieuwerkerken),
męlǝk (P117p Nieuwerkerken),
mɛlǝk (P117p Nieuwerkerken)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
melkromer:
mɛlǝkrø̄mǝr (P117p Nieuwerkerken)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
milkbuur (P117p Nieuwerkerken)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
duivedistel:
duivendistel (P117p Nieuwerkerken),
dyəvendissel (P117p Nieuwerkerken),
duivendistel:
duivendistel (P117p Nieuwerkerken),
dyəvendissel (P117p Nieuwerkerken),
duivensittel:
duivensitel (P117p Nieuwerkerken)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lǝkǝ (P117p Nieuwerkerken),
mɛlǝkǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
mandel:
māndǝl (P117p Nieuwerkerken)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|