e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L433p plaats=Nieuwstadt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molshoop in het grasland moutheuvel: (mv mǫu̯th"vǝlǝ)  mǫu̯thø̄vǝl (Nieuwstadt) Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.] I-3
mompelen knoteren: Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knotere (Nieuwstadt) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] III-3-1
mond mond: moentj (Nieuwstadt) Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
mond (spotnamen) muil: moel (Nieuwstadt) Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
mondharmonica monica: m}oneka (Nieuwstadt) Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol mondvol: mòndjfol (Nieuwstadt) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] III-4-4
monstrans monstrans (lat.): monstrans (Nieuwstadt) Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
monteur monteur: monteur (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]) Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147] II-5
mooi, helder weer schoon weer: sjoon wèèr (Nieuwstadt), sjoon wéér (Nieuwstadt) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
mopperen foeteren: foetere (Nieuwstadt), knoteren: Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knotere (Nieuwstadt), pruttelen: pruttele (Nieuwstadt) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4