e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L433p plaats=Nieuwstadt

Overzicht

Gevonden: 3173
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gleuf voor schudgootmotor motorgat: mōtǝrgāt (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei]) Een in de wand uitgesneden gleuf van ongeveer 50 cm diepte, waarin de drukluchtmotor die de schudgoten aandrijft, kan worden geplaatst. Te Eisden liggen de motoren naast de schudgoten zodat er aldaar geen gleuven bestaan (Defoin pag. 98). [monogr.; N 95, 628] II-5
glijbaan roetsjbaan: rotsjbaan (Nieuwstadt) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden schijvelen: sjievele (Nieuwstadt), schuivelen: sjievele (Nieuwstadt), sleuren: sjleire (Nieuwstadt) Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimworm vuurwormpje: vuurwurmpke (Nieuwstadt) glimworm [ZND 18G (1935)] III-4-2
gloria gloria (lat.): gloria (Nieuwstadt) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd gluiperd: gluperd (Nieuwstadt, ... ), stiekemerd: stikkemert (zn.) (Nieuwstadt) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
godslamp godslamp: goadslamp (Nieuwstadt) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed dak goed dak: gǫwt ˲dāk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Julia]) Een goed dak laat bij het afkloppen een scherpe, helle klank horen. Het bestaat uit vaste steen. [N 95, 890] II-5
goed passen goed passen: gǫwt pasǝ (Nieuwstadt) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7
goedzak godsrok: gōdsrok (Nieuwstadt) een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] III-1-4